Rijk de Jong / Aristide von Bienefeldt

VULDRANG (essay over Aristide von Bienefeldt en Georges Bataille)














DE ZUS DIE ANNA MAGNANI NIET WAS | De avonturen van mijn rode flesje | LEER MIJ WALTER KENNEN, recensies, ect | the english page | bekentenissen van een stamhouder | een beschaafde jongeman | immer met moed | email | publicaties | français | solutions





OOG - EI - TEELBAL 

Lezend in de debuutroman Bekentenissen van een stamhouder (2002) van Aristide von Bienefeldt dacht ik twee dingen. Eerst: eindelijk weer eens een goed debuut, een boek dat ik spannend vind. Vervolgens: ik ga werk herlezen van een over Georges Bataille, waar dat van Von Bienefeldt uit voortgesproten is. [...]

BINNENWAARTSE MASSAGE

In zijn Bekentenissen van een stamhouder noemt Aristide von Bienefeldt zichzelf een 'egoneuker', en hij houdt ervan eieren in zijn anus te stoppen.  

    De zesendertigjarige ikpersoon, die dezelfde naam als de auteur draagt, heeft het zelfs over zijn 'eiergekte'. Zijn voorkeur is duidelijk: 'Al op zeer jeugdige leeftijd stopte ik voorwerpen van velerlei oorsprong in mijn anus: tampons, kleurpotloden, lippenstiftkokers. Mijn grootste fascinatie gold eieren. Eens heeft hij acht uur lang met drie eieren in zijn endeldarm rondgelopen. Hij wil gevuld worden, zoals een vrouw in haar schede of in haar baarmoeder: hij noemt zijn eierhobby 'zwangerschap'. Expliciet vermeldt zijn 'obsessionele vuldrang', de enige wijze om aan de gekte te ontsnappen, om niet te verdwijnen in de leegte. maar juist door dat verlangen naar genezing en door zich te concentreren op zijn kringspier 'teneinde een aarsorgasme af te dwingen hetgeen tot enige verlichting had kunnen leiden', valt hij ten prooi aan een hele reeks anonieme bezoekers van de Parijse Arène. In verwoede pogingen om 'de vrije val van zijn geestelijk welzijn' te vermiden, laat hij zich nemen door Eric, Florent, Germain, een Thaise man, een naamloze heer, een Marokkaanse taxichauffeur en een Shakespearekenner. Het hoogtepunt is de 'nacht der vergetelheid' tijdens welke hij door minstens twee dozijn mannen wordt geneukt. Maar niets brengt genezing.

   Aristide is een 'oogneuker', die het liefst als een vrouw de liefde bedrijft, tot er een aarsorgasme optreedt. Dat blijkt het duidelijkst uit zijn vroegere relatie met Stephan, die hem aan polsen en enkels vastsnoert, hem vierentwintig slagen op elke van zijn billen toedient, en hem vervolgens penetreert als een meisje. Uit Aristides aars loopt een geelachtig vocht, wat Stephan juichend doet uitroepen: 'Je komt als een vrouw! Je komt als een vrouw! Ook met de onbesneden Peter kan Aristide zijn rol van oogneuker vervullen: 'Een van de voorwaarden voor een neuksessie waar ik met plezier op terugkijk is een aangenaam oogcontact met mijn overweldiger.' Als Peter dan nog, zonder zijn blik af te wenden, zijn vuist in Aristides anus steekt, slaat de gruwelijke pijn toe, en het dubbele verlangen om die hand uit zijn lichaam te halen en nog meer de woelende vingers te voelen.

    Aristide heeft er een hekel aan om op z'n hondjes gepakt te worden, niet te kunnen zien hoe zijn minnaar zich in hem verliest; hij wil geen 'egoneuker' zijn. Wel, de Parijse crisis brengt hij vooral gebukt door, de handen geklemd aan een bankje. Als hij al niet gepijpt wordt: nog erger want hij heeft een afkeer van een penisorgasme. Hij voelt zich dan een man onder de mannen, heeft het 'afshuwelijk menselijk' gevoel iets te volbrengen wat iedereen elke dag volbrengt.

    Hij slaagt er in volle crisis ook niet meer in om te flirten met pijn en dood als hij wordt genomen. Normaal houdt hij van het bespelen van de grens tussen leven en dood: 'Net als slapen is geneukt worden een vorm van dood zijn. Geneukt worden heeft altijd mijn voorkeur gehad daar je je er nog net bewust van bent dat je leeft.' Maar het lukt hem niet langer zich te concentreren 'op het dunne laagje dat de dood dicht naderde doch niet meer raakte'. Hij denkt aan duizend dingen wanneer bronstige penissen in zijn ingewanden tekeer gaan, en de lust om er een eind aan te maken is groot. Hij gooit al zijn condooms weg en wil aangetikt worden door de dood. Hij sleurt zich uit de complete ondergang door Eropax. Zonder Eropax, zo deelt Aristide ons mee, zou hij zelfs geen fragment van zijn avonturen hebben kunnen navertellen.

Het einde van de roman verwijst naar het begin, alsof Bekentenissen van een stamhouder een raambvertelling zou zijn. In dat begin vermeldt de ikpersoon dat hij terug in Nederland is, maar dat hij over uiterlijk zes weken opnieuw naar Parijs moet voor een nieuw rantsoen Eropax. Een vaste verblijfplaats heeft hij niet. Hij woont afwisselend in Parijs, in Gorses in het zuidwesten van Frankrijk, in Zuid-Londen en in het Nederlandse Werkmansgat, waar zijn voorvaderen van vaderskant vandaan kwamen. Hij is echter een slechte stamhouder, want hij ontvangt zaad in plaats van het te geven. Hij heeft overigens helemaal geen zin om het Werkmansgatse geslacht voort te zetten: ten eerste lopen er al genoeg van rond; voorts houdt hij niet van 'de bemoeizucht en de betweterigheid waar de oude Calvijn onze contreien mee opscheepte' en heeft hij de verstikkende afkeuring gevoeld voor zijn homofiele geaardheid. Ze steken dan wel geen pistool in je anus, ze noemen hem stinknicht, piksucker, eikelwerker, endeldarmslijper, krentenlikker, aarsvreter, aidskont. De veelgeroemde Hollandse tolerantie is ver weg. Van het vervallen, aristocratische geslacht van moeders kant, dat de naam Von Bienefeldt draagt en ooit in een Haagse villa woonde, is hij wel de enige nakomeling, maar geen stamhouder, want hij kan de naam van zijn moeder niet voortzetten, mocht hij dat al willen. Alle sporen in hem lopen dood.

    Terug in Parijs is Aristide tot niets in staat: werken, lezen, telefoneren, eten slapen, simpele zaken onthouden. Hij voelt de lust uit het raak te springen en brengt twee dagen dolend door. Hij verlangt naar aids. Dat hij nog tientallen jaren zal moeten doorgaan met ademen, maakt hem nog neerslachtiger. Hij heeft nu Eropax, waardoor de mist wat optrekt.

    Zes maanden voor de Eropax, in het najaar van 2000, heeft Aristide in Parijs twee maanden met Wilfred samengewoond. Wilfred heeft alles wat Aristide niet heeft: kapitaal, kinderen, een sportwagen en een woonboot aan de Seine. Wilfred wil in Parijs een nieuw leven beginnen als vrijgevochten homoseksueel, en vergeten dat hij getrouwd was in Engeland en een topfunctie bekleedde bij een groot computerbedrijf. Tegelijk wil hij in zijn nieuwe situatie een soort imitatie van de vroegere: een vaste relatie uitbouwen. Voor Aristide heeft de verhouding heel wat andere functies. Hij waakt over hem 'als een zorgzame huisvrouw' en houdt dus van oogcontact bij het neuken, waarbij hij onder ligt. Kortom: hij kan zijn 'vrouwelijke' zelf realiseren. Anderzijds houdt Aristide niet van duurzame relaties: hij kan alleen genieten van een relatie als hij weet dat die snel voorbij zal zijn. Dat is zijn dilettantische kant: de weigering tot engagement, het eclectisme, het donjuanisme, het epicurisme, het amoralisme, de passiviteit, het egotisme. Tijdens een kort verblijf van Wilfred in Engeland laat Aristide meteen Godfrey overkomen. Tussen Wilfreds vertrek en Godfreys aankomst gaat hij nog naar de Depot, waar een Libanees hem 'een binnenwaartse massage' gaf die zo doeltreffend was 'dat ik zowel van achteren als van voren klaarkwam - zonder mijn penis te beroeren'. 'Feitelijk neuk je altijd met jezelf, of misschien moet ik zeggen: je neukt met je hoofd.' Na de breuk in hun relatie belt Wilfred hem op met de mededeling dat hij een man heeft ontmoet die alle kwaliteiten bezit die Aristide niet heeft. Iemand met een evenwichtig karakter, die zich goed in zijn vel voelt en zijn partner levenslang gelukkig wil maken.

   Behalve Wilfred zijn er nog Georges en Raphaël. Georges is een oudere homo, die een huisje heeft in Gorses, een minuscuul dorpje in de Lot. Maar alle minnaars van Aristide zijn in zekere zin ersatz voor de drieëndertigjarige Raphaël, steeds elegant, beschaafd ogend, met een gevoel voor humor en een melancholieke oogopslag. In een Parijse flat vindt Aristide zijn 'verloren gegane wederhelft', zoals bedoeld in Plato's Symposium. 'Waarom vond er die nacht geen gasontploffing plaats in het gebouw van Emmanuelle, waarom stortte er geen vliegtuig neer zodat Raphaël en ik voorgoed tot een eenheid samengesmolten zouden zijn ?' Dat is de enige manier. In feite zoekt Aristide steeds naar de onbereikbare Raphaël, zich intussen behelpend met Wilfred, Georges of de vele anoniemen uit de Arène. Hij probeert e-mailcombinaties uit, contacteert andere C***s om te vragen of er in hun familie wellicht een drieëndertigjarige Raphaël rondloopt. Hij schrijft zevenenveertig brieven, gericht aan een C*** van wie hij het adres in de telefoongids heeft gevonden. Hij herkent in toevallige passanten Raphaël, die hem telkens 'als rul zand' door de vingeres glipt. En zo hoort het: het samenwonen zou leiden naar verwijdering en afscheid.

'Mijn geest zit gevangen in een harnas' en 'mijn leven heeft als doel de zon zo dicht mogelijk te naderen, en als het even kan het brandend hemellichaam aan te raken'. Maar hoe eindigt dit verhaal van een man geobsedeerd door een vuldrang om de leegte te voelen? Blijft hij overeind met Eropax (begin van de roman) of wordt hij (naar eigen keuze) neegestoken door een boef (einde van de roman)? Ik denk dat de roman begint met het einde: Aristide is een schrijvende hoofdpersoon, die zich spiegelt in afsplitsingen en vertelt hoe zijn personage, de belevende hoofdpersoon met dezelfde naam, aan zijn einde wenst te komen. Behalve hijzelf is de belangrijkste afsplitsing van Aristide natuurlijk Raphaël, ook al omdat beiden een gelijksoortige roman hebben geschreven over een onebreikbare jongeman die nooit met hen op een terras zal zitten. Hij stapt onherroepelijk weg, de kijkende Aristide/Raphaël reddeloos achterlatend.

   Aristide zegt ook iets over zijn schrijverschap en zichzelf via zijn fanatieke bewondering - die hij met een zekere Ralph deelt - voor Richard Swiveller, een personage uit Charles Dickens' The Old Curiosity Shop. Het gaat om een 'algehele, allesverterende, bijna dodelijke passie, een vereenzelviging die zo ver gaat dat als je 's ochtends wakker wordt, je de persoon bent die je als je alter ego beschouwt'. Bij Dickens herken je geen ontwikkeling van een karakter, maar grappige, trieste, sentimentele voorvallen. Juist door 'de afwezigheid van psychologische ballast' kun je een situatie loskoppelen van een personage en voor jezelf recyclen. Aristide heeft een weerzin tegen de werkelijkheid 'als ware ze een hinderlijke ruis op een transistor die zich slechts laat onderdrukken door op de off-knop te duwen'. Richard Swiveller is voor hem een heilzame remedie tegen de werkelijkheid, bij zijn gevechten tegen de dag en de kronkelingen van zijn verziekte geest. Hij citeert uit Dickens' boek de meesterlijke passage waarin Swiveller alle wegen in de stad voor hemzelf afsluit waar hij iets gekocht heeft, zodat hij uiteindelijk vele mijlen moet omlopen. 'Net zoals Swiveller zijn bewegingsvrijheid inperkte, bouwde ik mijn dagen af.' In Swivellers luiheid, fatterigheid, hypochondrie, exaltatie herkent Aristide zich.

      Aristide laat niet na zijn schrijfkunst te thematiseren. Hij heeft het over 'de kracht van de beelden die mijn onderbewustzijn naar mijn hersenen geperst had' en over 'het netje dat mijn herseninhoud bij elkaar houdt' en nog steeds niet gerepareerd is, 'zodat mijn gedachten nog altijd vrijelijk de wereld over kunnen, om zich te vermengen met de gedachten van andere stervelingen wier netjes ook gescheurd zijn'. De auteur richt zich tot zijn lezers: samen naar de hel, waar het vuur van de extatische hartstocht brandt, dat zuivert. Om zo, op de wijze van Bataille, direct te communiceren met de duizelingwekkende blinde vlek van het onbekende, het verwerpelijke, het orgastische, het obscene, de orgie van de dood.

Hugo Bousset. Uit: De geuren van het verwerpelijke, essays.  Mhff literair, 2004.  

bousset.jpg































 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON
 
VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON
 
VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON
 
VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VONVON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON BIENEFELDT *** ARISTIDE VON